1. Een handhaver van de gemeente (toezichthouder en BOA) ontvangt klachten over een standplaats. Hij bezoekt daarom die standplaats om te controleren of de standplaatshouder zich aan de voorwaarden uit de vergunning houdt. De handhaver constateert ter plaatse dat de standplaatshouder die voorwaarden overtreedt. De standplaatshouder pleegt daarmee een overtreding uit de APV. Welke bevoegdheden kan de handhaver toepassen

Vraag 1 van 50

2. Benoem de toezichthoudende bevoegdheden uit de Algemene wet bestuursrecht,

let op, meerdere antwoorden zijn mogelijk

Vraag 2 van 50

3. Benoem de opsporingsbevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering,
Let op meerdere antwoorden zijn mogelijk

Vraag 3 van 50

4. Welke van de volgende stellingen met betrekking tot de Wet op de economische delicten is/zijn juist?

Let op er kunnen meerdere antwoorden goed zijn.

Vraag 4 van 50

5. Welke van de volgende stellingen met betrekking tot het begrip inrichting volgens de Wet Milieubeheer is/zijn juist?

Let op er kunnen meerdere antwoorden goed zijn.

Vraag 5 van 50

6. Een persoon plaatst zijn grof huishoudelijk afval aan de weg om het door de gemeente op te laten halen. Hij voldoet bij deze aanbieding van zijn afval aan alle eisen uit de Afvalstoffenverordening (ASY). Op de dag van aanbieden gaat het echter heel hard waaien en het aangeboden afval waait door de straat.

Wat is juist over deze gang van zaken?

Vraag 6 van 50

7. Een persoon is bezig met de verbouwing van zijn particuliere woning. Daarbij komt veel steenpuin vrij. Hij gebruikt dit sloopafval (stukken baksteen en beton) om een pad van dit huis naar het bijbehorende fietsenschuurtje te verharden. Deze persoon:

Vraag 7 van 50

8. Een persoon heeft zijn knotwilgen geknipt. Het snoeihout dat daarbij vrijkomt, verbrandt hij ter plaatse.
Deze persoon:

Vraag 8 van 50

9. Volgens artikel 13 van de Wet bodembescherming is er alleen sprake van het strafbaar verontreinigen van de bodem als:

Vraag 9 van 50

10. In de deels verharde tuin voor zijn woning pleegt een man onderhoud aan zijn auto. Hij tapt de motorolie af en laat de oude olie uit het motorblok van de auto aflopen in een emmer. Daarbij stoot de man per ongeluk de geopende jerrycan met nieuwe motorolie om. Als hij dit even later ontdekt zijn er al enkele liters kostbare motorolie uit de jerrycan de bodem in gelopen.
De man lost het probleem praktisch op door een paar scheppen zand over deze plek te gooien.

Wat is juist over deze gang van zaken?

Vraag 10 van 50

11. Wat geldt voor onderstaande beweringen?

I Het enige doel van de Waterwet is het beschermen van de chemische en ecologische waterkwaliteit.
II De Waterwet heeft ook tot doel om wateroverlast en waterschaarste te voorkomen.

Vraag 11 van 50

12. Wat is juist met betrekking tot de volgende situatie? Een handhaver ziet dat er een afvoerpijp uitkomt op een sloot. Hij ziet dat er een donkere vloeistof uit deze afvoerpijp het water van de sloot in loopt. Hij ziet dat de afvoerpijp vanaf deze sloot naar een bedrijfsgebouw loopt.

Vraag 12 van 50

13. De afvalstoffenverordening wordt:

Vraag 13 van 50

14. Wat is waar over ‘huishoudelijke afvalstoffen’ en ‘bedrijfsafvalstoffen’.

Let op, er kunnen meerdere antwoorden goed zijn

Vraag 14 van 50

15. Wat geldt voor onderstaande beweringen?

I De regels die van toepassing zijn op de: tijd, plaats en wijze van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, zijn vooral vastgesteld in de Wet milieubeheer.
II De regels die van toepassing zijn op de afgifte en inzameling van
bedrijfsafvalstoffen zijn vooral vastgesteld in de Wet milieubeheer. De Afvalstoffenverordening kan daar eventueel aanvullende regels aan toevoegen.

Vraag 15 van 50

16. Een persoon plaats opzettelijk enkele vuilniszakken naast zijn aangeboden inzamelmiddel, zijn minicontainer. Op deze manier biedt hij een deel van zijn huishoudelijk afval dus anders aan dan in zijn inzamelmiddel. Hij overtreedt daarmee artikel 10 uit de Afvalstoffenverordening (ASV) van zijn gemeente.
Wat is juist met betrekking tot dit feit?

Let op er kunnen meerdere antwoorden goed zijn.

Vraag 16 van 50

17. Een man kampeert in de vrije natuur. Om zijn warme maaltijd te bereiden verzamelt hij wat sprokkelhout en daarmee legt hij een vuurtje aan. Welke van de onderstaande feit(en) is/zijn van toepassing op deze situatie. (ZIE ARTIKELEN HIERNA)

Let op er kunnen meerdere antwoorden goed zijn.Arrtikel 2:18 APV Rookverbod in bossen en natuurterreinen
1. Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangewezen periode.
2. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.
3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in her daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen
en aangrenzende erven.

Artikel 5:34 Algemene Plaatselijke Verordening
1 .Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
2, Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:
a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
c. vuur voor koken, bakken en braden.
3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
4.Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 429 Wetboek van Strafrecht
Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:
l-hij die een vuurwapen afschiet, een vuurwerk ontsteekt of een vuur aanlegt, voedt of onderhoudt op zo korte afstand van gebouwen of goederen, dat daardoor brandgevaar kan ontstaan;
2-hij die door gebrek aan de nodige omzichtigheid of voorzorg gevaar voor bos-, heide-, helm-, gras- of veenbrand doet ontstaan;

Vraag 17 van 50

18. Wanneer is volgens artikel 2.3.6. van het Vuurwerkbesluit het gebruik van consumentenvuurwerk toegestaan?

Vraag 18 van 50

19. Een jongen ontsteekt op 01 januari om 00.00 uur wat vuurwerk. Hij doet dit echter op korte afstand van een woning die voorzien is van een rieten dak. Hierdoor ontstaat er gelukkig geen brand, maar wel brandgevaar.

Wat is juist over deze situatie?

Vraag 19 van 50

20. Wat is een motorrijtuig:

let op er kunnen meerdere antwoorden goed zijn

Vraag 20 van 50

21. Wie kan de overtreding ‘gevaar veroorzaken op de weg’ zoals bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet plegen?

Vraag 21 van 50

22. Een voetganger wil een straat oversteken. Hij ziet dat het verkeerslicht voor voetgangers op rood staat, maar omdat hij haast heeft steekt hij toch over. Een motorrijder schrikt van deze plotseling overstekende voetganger en bij de poging de voetganger te ontwijken, rijdt de motorrijder tegen een geparkeerde auto aan. De voetganger komt met de schrik vrij, maar de motorrijder breekt zijn been op meerdere plaatsen en na enkele operaties kan hij maanden later pas weer gewoon lopen. Wat is juist aangaande deze situatie?

Vraag 22 van 50

23. Wanneer mag de veroorzaker van een verkeersongeval de plaats van het ongeval verlaten?

Vraag 23 van 50

24. Wie is strafbaar als het alcoholgehalte in de adem of het bloed van de bestuurder hoger is dan aangegeven is in artikel 8 van de Wegenverkeerswet

Vraag 24 van 50

25. In welke geval(len) is er sprake van een wedstrijd op de weg zoals strafbaar is gesteld in artikel 10 van de Wegenverkeerswet?

Let op er kunnen meerdere antwoorden goed zijn.

Vraag 25 van 50

26. Welke van de volgende stellingen is juist?

I Weggebruikers zijn volgens artikel 82 Rw verplicht de aanwijzingen op te volgen die mondeling of door middel van gebaren of andere tekens worden gegeven door een bevoegde en als zodanig herkenbare
ambtenaar.
II Weggebruikers zijn wettelijk verplicht alle aanwijzingen (mondeling of gebaren) van de verkeersbrigadier op te volgen.

Vraag 26 van 50

27. Gemeenten en provincies zijn bevoegd om bij verordening nadere regels te stellen aan het verkeer op grond van de:

Vraag 27 van 50

28. Wat is de betekenis van het onderstaande verkeersbord (blauw met witte symbolen).

verkeersbord-verplicht-bromfietspad

Vraag 28 van 50

29. Wanneer, en op wiens last kan een voertuig worden weggesleept als uitvoering van bestuursdwang en wie is verplicht de kosten hiervan te voldoen?

28

Vraag 29 van 50

30. De helmplicht op grond van het RW geldt:

Let op er kunnen meerdere antwoorden goed zijn.

Vraag 30 van 50

31. Welke van de volgende stellingen is juist?

I De meeste verkeersovertredingen met betrekking tot parkeren worden bestuursrechtelijk afgedaan met een boete volgens de zogenaamde ‘Wet Mulder”. Strafvorderlijke bevoegdheden zijn daarbij niet aan de orde.
II Overtredingen met betrekking tot betaald parkeren kunnen niet als ‘Mulderfeit’ afgedaan worden.

Vraag 31 van 50

32. Voor welke voertuigen moet een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering worden afgesloten?

Let op er kunnen meerder antwoorden goed zijn.

Vraag 32 van 50

33. Welke van de volgende stellingen is juist?

I Een speelautomaat die prijzen uitkeert is daarmee een behendigheidsautomaat.
II Een speelautomatenhal is een inrichting met daarin alleen speelautomaten die geen kansspelautomaat zijn.

Vraag 33 van 50

34. Welke inrichting(en) zijn een mogelijk een hoogdrempelige inrichting?

Let op er kunnen meerdere antwoorden goed zijn. .

Vraag 34 van 50

35. Wie verleend de aanwezigheidsvergunning voor een kansspelautomaat?

Vraag 35 van 50

36. Hoeveel kansspelautomaten kunnen er volgens de Wet op de kansspelen maximaal aanwezig zijn in een inrichting met Drank en Horecawet vergunning of in een speelautomatenhal?

Vraag 36 van 50

37. Wat is de minimumleeftijd voor het bespelen van een kansspelautomaat die aanwezig is in een horecagelegenheid?

Vraag 37 van 50

38. Op welke wijze is ter plaatse vast te stellen of een kansspelautomaat is toegelaten door middel van een verklaring van toelating?

Vraag 38 van 50

39. De leeftijdsgrens voor de verkoop van tabaksproducten of alcoholhoudende drank is:

Vraag 39 van 50

40. Een agrariër heeft een eenmanszaak zonder personeel. Op zijn boerderij heeft hij een kantoor waar hij zijn administratie bijhoud. In dit kantoor komen verder alleen zijn vrouw en kinderen.
Mag de agrariër roken op deze werkplek?

Vraag 40 van 50

41. In welke van de onderstaande voorbeelden is er sprake van een winkel volgens de Winkeltijdenwet?

Let op er kunnen meerdere antwoorden goed zijn.

Vraag 41 van 50

42. Wanneer is het volgens de Winkeltijdenwet verboden om een winkel voor het publiek open te hebben?

Let op er kunnen meerdere antwoorden goed zijn.

Vraag 42 van 50

43. Welke van de volgende stellingen met betrekking tot het verbod om op bepaalde dagen en tijden een winkel open te hebben voor het publiek (Winkeltijdenwet) is juist?

I De gemeenteraad kan bij verordening vrijstelling van de verboden uit de Winkeltijdenwet verlenen en bijvoorbeeld bepalen dat alle winkels in die gemeente elke zondag open mogen zijn. Een ontheffing is in die vrijgestelde gevallen niet nodig.
II Het College van burgemeester en wethouders is zelfstandig bevoegd om aan een of meerdere winkels een ontheffing verlenen om bijvoorbeeld op zondag open te zijn. De Winkeltijdenwet geeft deze bevoegdheid aan het College.

Vraag 43 van 50

44. Voor wie en waar gelden de verbodsbepalingen met betrekking tot het verstoren van de orde rust en veiligheid of een goede bedrijfsgang uit de Wet Personenvervoer 2000?

Vraag 44 van 50

45. Welke aanwijzingen dienen in het openbaar vervoer te worden opgevolgd?

Vraag 45 van 50

46. Welke van de onderstaande stellingen is/zijn juist?

Let op er kunnen meerdere antwoorden goed zijn.

Vraag 46 van 50

47. De ‘rechthebbende op bet visrecht’ is:

Vraag 47 van 50

48. Welke van de volgende stellingen is juist?

Let op er kunnen meerdere antwoorden goed zijn.

Vraag 48 van 50

49. De ‘VISpas’ vormt samen met de Gezamenlijke lijst van Nederlandse Viswateren:

Vraag 49 van 50

50. Een buitengewoon opsporingsambtenaar, belast met de handhaving van de Visserijwet 1963, ziet dat een sportvisser in een bootje op het water zit en dat hij twee hengels uit heeft staan. De opsporingsambtenaar wil weten of de visser beschikt over een visvergunning, met welk aas deze visser aan het vissen is en of de visser nog vis in de viskaar van de boot heeft zitten.
Deze opsporingsambtenaar is nu bevoegd om:

(Let op er kunnen meerdere antwoorden goed zijn)

Vraag 50 van 50